- mondje
- {{mondje}}{{/term}}1 [hap] bouchée 〈v.〉2 [slok] gorgée 〈v.〉♦voorbeelden:1 een mondje Frans spreken • connaître quelques mots de françaiseen aardig mondje Frans spreken • savoir se débrouiller en français¶ een spits mondje trekken • faire une bouche en cul-de-poulezijn mondje weten te roeren • avoir la langue bien penduemondje dicht! • (motus et) bouche cousue!niet op zijn mondje gevallen zijn • 〈van zich af durven bijten〉 ne pas avoir sa langue dans sa poche; 〈goed kunnen praten〉 avoir la langue bien pendue
Deens-Russisch woordenboek. 2015.